Wie verdacht wordt van een strafbaar feit, wil weten wat er op het spel staat. Een student die in dronken toestand een fiets in de sloot heeft gegooid, leest in het Wetboek van Strafboek dat hij volgens artikel 350 een gevangenisstraf riskeert van ten hoogste twee jaar. In de praktijk gaat iemand natuurlijk nooit voor zo’n licht vergrijp twee jaar de bak in. Het betreft hier een maximum straf en op het vernielen van een fiets staat een boete en/of werkstraf. En natuurlijk vergoeding van de schade.
Strafvordering
Beter kan deze student, nu in nuchtere toestand, op de website van het Openbaar Ministerie de ‘Richtlijnen voor strafvordering’ tot zich nemen. Dat zijn officiële documenten, handig doorzoekbaar, waarin wordt aangegeven welke straf passend is voor welk delict, rekening houdend met de ernst, de persoonlijke omstandigheden en of de verdachte in herhaling viel (recidive in de categorie dronken delicten). Het volgen van deze aanwijzingen zorgt voor eerlijke en evenredige straftoemeting. Dit is een referentiekader voor het formuleren van een strafeis of uitspreken van een vonnis. Ook verdachten kunnen hier rechten aan ontlenen. Zoals dat ook geldt voor de jurisprudentie, hoe er in vergelijkbare zaken in het verleden is gevonnist.
Het Wetboek van Strafrecht gaat over wat strafbaar is en welke straffen erop staan, terwijl het Wetboek van Strafvordering regelt hoe de strafrechtelijke procedure verloopt. Dit laatste wetboek waarborgt de rechten van verdachten. Hoe zij behandeld moeten worden, vanaf verdenking tot strafuitvoering. Verdachten hebben al bij het verhoor op het politiebureau recht op een advocaat. Aanhouding en voorlopige hechtenis gelden als heftige inbreuken op de persoonlijke vrijheid van verdachten die nog niet schuldig zijn verklaard. Die acties moeten zorgvuldig worden uitgevoerd. De verdachte heeft ook het recht op informatie over de aard en reden van de beschuldiging (inzage strafdossier) en het recht om aanwezig (maar ook afwezig) te zijn bij de behandeling van de zaak.
Niet tot antwoorden verplicht
Belangrijk is artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering. Het recht om te zwijgen. In lid 2 wordt opgedragen dat de verdachte voor aanvang van het verhoor wordt medegedeeld dat hij niet tot antwoorden is verplicht. Dit heet de cautie. Deze wordt in een vraag van een rechercheur of rechter verwerkt: “U bent niet tot antwoorden verplicht, maar….” Lid 1 van dit wetsartikel is ook interessant. Daarin staat dat de ‘verhorende ambtenaar’ zich onthoudt ‘van alles wat de strekking heeft een verklaring te krijgen waarvan niet kan worden gezegd dat deze in vrijheid is afgelegd’. Geen dwang dus en ook pas beginnen met het verhoor als de verdachte op zijn rechten is gewezen. In nogal wat rechterlijke dwalingen werd later bekend dat de onschuldige verdachte ‘brak’ na een slopend verhoor. Het ontbreekt dan aan de mentale vrijheid om verweer te kunnen voeren tegen beschuldigingen. Dan maar bekennen, denkt de onschuldige dan, ‘dan ben ik van dat rotverhoor af’.
De rechten van verdachten gaan vaak over het voorkomen van ‘zelfincriminatie’, dat betekent dat ‘niemand is gehouden mee te werken aan zijn eigen veroordeling’. Artikel 273 in het Wetboek van Strafvordering instrueert de voorzitter van de rechtbank als volgt. “Vermaan de verdachte oplettend te zijn op hetgeen hij zal horen. Deel hem mee dat hij niet tot antwoorden verplicht is.” Ook het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten hamert erop dat verdachten niet gedwongen mogen worden om ‘tegen zichzelf te getuigen of schuld te bekennen’.
In het openbaar
Het recht op een eerlijk proces is bovenal verankerd in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Een strafzaak moet ‘binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk bij wet vastgesteld gerecht’ afgehandeld moet worden. De uitspraak moet ‘in het openbaar gewezen worden’. Maar, zo merkt artikel 6 ook op, de toegang tot de rechtszaal kan aan pers en publiek onder bepaalde voorwaarden ontzegd worden. Voor de gehele zitting of een deel daarvan. Dit in het belang van ‘de goede zeden, de openbare orde of nationale veiligheid’. Of wanneer de belangen van minderjarigen of de bescherming van het privéleven in het geding is. De regel is dat als de openbaarheid de ‘behoorlijke rechtspleging schaadt’ de deuren gesloten worden.
Lid 2 van dit artikel stelt dat ‘eenieder tegen wie vervolging is ingesteld, voor onschuldig gehouden wordt totdat zijn schuld in rechte is vast komen te staan’. Dat betekent echter niet dat een nog onschuldige verdachte zijn proces altijd in vrijheid mag afwachten. Lid 3 benadrukt dat de verdachte ‘in een taal die hij verstaat’ op de hoogte moet worden gesteld over de beschuldiging. En dat hij tijd en faciliteiten moet krijgen die nodig zijn om de verdediging voor te bereiden.
Gratis tolk
Heeft de verdachte geen geld voor een advocaat, dan heeft deze recht op een ‘toegevoegde advocaat’, betaald door de staat. Ook krijgt hij de gelegenheid ‘getuigen à charge’ (opgeroepen door officier, met belastende verklaringen) en getuige à decharge (opgeroepen door verdachte, met ontlastende verklaren) te ondervragen. De verdachte zich kosteloos laten bijstaan door een tolk ‘indien hij de taal die ter terechtzitting wordt gebezigd niet of verstaat of niet spreekt’.
Laatste woord
Verdachten hebben recht op een laatste woord. Dat klinkt dramatisch, alsof ze op het punt staan om onthoofd te worden. In de moderne praktijk is ‘het laatste woord’ minder beladen. Aan het einde van de mondelinge behandeling van een strafzaak, na de strafeis van de officier en het pleidooi van de advocaat, mag de verdachte een laatste opmerking maken voordat de rechter uitspraak doet.
De verdachte kan reageren op de aanklacht, het bewijs en de strafeis of nog andere punten naar voren brengen. Meestal zien verdachten hier vanaf. ‘Kom maar door met dat vonnis’, stralen ze dan uit. Het doel is om de verdachte een onbelemmerde kans te geven iets naar voren te brengen dat nog van belang kan zijn. Het laatste woord staat voor de directe invloed van de verdachte in een menselijk strafproces. Hij kan het laatste woord ook gebruiken om spijt te betuigen. Dat hoeft niet altijd oprecht te zijn. Spijt kan de rechter milder stemmen dan de aanvoering van de zoveelste verzachtende omstandigheid.
Het laatste woord kan ontnomen worden als de rechter meent dat er sprake zal zijn van ‘nodeloze herhalingen’. Op 30 mei 2017 oordeelde de Hoge Raad echter dat het Hof daartoe te lichtvaardig overging in een bepaalde zaak. Het gevolg: vernietiging van de uitspraak. Een waarschuwing voor rechters die snel af willen hameren. Het laatste woord zomaar laten schieten geldt als procedurefout.