Bij alle strafzaken die Steven de Jong beschrijft, dringt zich de vraag op: wat zou ik doen? Dankzij verhelderende intermezzi, krijg je aardig wat gereedschap in handen om met de rechters mee te denken. Zelden was lezen zo’n krachtige oefening in het filosofische ideaal van gerechtigheid.
Door Désanne van Brederode
Meningen over de rechterlijke macht zijn er volop. Misdaad wordt niet hard genoeg bestraft, zaken verlopen stroperig en ondoorzichtig, er zou sprake zijn van klassenjustitie. Degenen die verklaren dat zij, eenmaal zelf aan de macht, de boel op de schop gooien, kunnen op bijval rekenen. En op vrees. Wat nu, als de grenzen niet alleen worden opgezocht, maar ook beetje bij beetje worden verlegd?
In de media doet polarisatie rondom dit onderwerp het goed. Wanneer X beweert dat rechters te mild en te traag zijn, mag Y daartegenin brengen dat er pas bij voldoende bewijs veroordeeld mag worden, met de grootst mogelijke zorgvuldigheid. ‘Wat wilt u dan? Iedere verdachte meteen maar in de cel? En wat nu, als uzelf voor het hekje staat?’ Voorbeelden over en weer. Argumentenvoetbal.
Het boek van Steven de Jong, De hennepkwekerij in oma’s schuur en 20 andere opzienbarende strafzaken, is niet het zoveelste geluid in de strijd om de rechtsstaat. Polariseert niet. Integendeel. Het toont, in pakkende korte verhalen, hoezeer rechtspreken een ambacht is. Een kunde, een kunst. Gesamtkunst. Want geen enkele uitspraak wordt door één persoon genomen, ook al bestaat er een onderscheid tussen Enkelvoudige en Meervoudige rechtspraak. Dan nog hebben meerdere instanties en personen zich met een zaak beziggehouden. Bovendien wordt er getoetst aan regels en wetten.
Pijnlijk misschien, maar waar: het gaat in de rechtspraak niet om ‘de waarheid’. Wel om bewijzen en interpretatie. Om voorgeschiedenissen, verschillende lezingen van dezelfde gebeurtenis, de levens van betrokkenen voorafgaand aan het delict en de toekomst die wacht na het vonnis. Steven de Jong sluit daarin aan, wellicht onbedoeld, bij de korte verhalen van de Duitse strafrechtadvocaat Ferdinand von Schirach, die eveneens het adagium ‘show, don’t tell’ hanteert. Ofschoon De Jong, anders dan Von Schirach, uitdrukkelijk niet literair wil zijn, opent zijn stijl meer dan eens de verbeelding, vaak in een paar rake streken. Je ziet alle deelnemers voor je, lacht al hardop voordat je beseft dat een rechterlijke grap voor niet iedereen in de zaal even lollig is, en begrijpt daarnaast ook dat een rechter in die grap even zijn of haar ergernis aan al te mooie verklaringen moet ventileren.
Allengs worden de zaken tragischer, vergaat je het lachen. Daar wordt het boek filosofie in actie. Als lezer heb je inmiddels, dankzij zeer verhelderende, feitelijke intermezzi over het recht, aardig wat gereedschap in handen om met de rechters mee te denken. Is die blauwe Gamma-priem met opzet in een oog gestoken, of verweerde de verdachte zich tegen een onvoorziene aanval van lastige buren, vergetend dat hij het ding in zijn handen had? Hoe lijden tegen lijden af te wegen, als een onberispelijke jongeman, volkomen nuchter, te snel rijdt en daarbij meerdere familieleden van een jonge vrouw de dood in jaagt – wetend dat dit haar voor het leven tekent, maar de dader óók? En wat te doen met mensen die ooit onterecht beschuldigd werden, wier naam allang juridisch is gezuiverd, en last blijven houden van de beschuldiging, omdat Google, bij het intikken van hun naam, meteen de krantenkoppen toont?
Agenten, officieren, rechters, advocaten: nog voordat je er een mening over kunt vormen, of nadat je er al een mening over dacht te hebben, leert dit boek dat rechtsregels in iedere zaak opnieuw moet worden toegesneden. Dat het recht in beweging blijft. Niet meewaaiend met nu eens de ene, dan weer de andere gril. Meer nog dan filosofen, psychologen en sociologen, onderzoeken beoefenaars van het strafrecht mensen in onvoorziene situaties en relaties. Zij laten zich zich daarin niet alleen leiden door geschiedenissen, nature en nurture, maar net zozeer door de toekomsten van betrokkenen: slachtoffers, daders, getuigen. En onze samenleving als een weefsel van al hun posities.
Zelden was lezen zo’n krachtige oefening in het filosofische ideaal van gerechtigheid. Een ideaal dat Vrouwe Justitia uitbeeldt. Met opzet geblinddoekt, het zwaard in de ene, de weegschaal in de andere hand. Bij alle zaken die Steven de Jong beschrijft drongen zich vragen op: wat zou ik doen als ik hem, als ik haar, als ik hen… Als ik het geheel in het oog wil houden. Van het verhaal, maar net zozeer van de samenleving, de zo verdeelde noden en belangen. En ten slotte, en vooral: wie ben ik? Wie wil ik zijn, wil ik worden? Geen blauwe Gamma-priem in de hand, in het oog. Maar meermaals het mes op eigen keel. Of anders in eigen boezem. Ferm tegen eigen emoties in, om die van anderen zo zuiver als mogelijk mee te voelen. En daar dan weer boven te staan, in samenspraak met de wet.
Die oefening alleen al is confronterend én bevrijdend. Te merken dat je wakker ligt over een zaak waarin al uitspraak is gedaan, met duizend duizelende vragen… is een verademing. Ver buiten welk fel debat dan ook. Gissend, vergissend. Mensenrechten zijn één ding, maar na lezing van dit boek werd me iets anders duidelijk: dat juist het recht zich ervoor beijvert om mensen als mensen te blijven zien, in ze te geloven, ook waar ze grandioos de fout zijn ingegaan. Ze niet slechts op te vatten als producten van genen en geschiedenis, of onder invloed van verkeerde vrienden, van drugs, drank, trauma, geldzucht. Maar als individuen die, als onderdeel van hun straf, de kans krijgen alsnog hun betere zelf te worden. Door de eigen kronkels te leren kennen, te voelen wat zij hebben aangericht.
Désanne van Brederode is schrijver en filosoof. Ze debuteerde met de roman Ave verum corpus en daarna volgden de boeken: Door mijn schuld, Wonderlamp, De tas en haar lovend ontvangen roman Zielland. Dit jaar verscheen ‘Hoe het vuur te redden – een filosofische zoektocht’ bij haar uitgever Querido. Naast het schrijven verwierf ze bekendheid als columnist van het tv-programma Buitenhof.