Gemeentebode Johannes Beek kon in de lente van 1907 de verleiding niet weerstaan. In een postvak op het stadhuis glinsterden 135 guldens. Staangeld voor de draaimolen, de oliebollenkraam en de luchtschommel. Door kermisexploitanten opgestuurd. Deze borg, bedoeld om de Hoornse Kermis te organiseren, vloeide echter niet in de gemeentekas, maar in de zak van de corrupte ambtenaar.
Normaal gesproken had marktmeester Willem Markus het beheer over de leges, maar die was ziek. Eenmaal terug op kantoor, viel hem het kastekort meteen op. Hij confronteerde zijn assistent Beek ermee die na enige aarzeling toegaf dat hij zich niet had kunnen beheersen. Markus beloofde dat hij de burgemeester niet zou inlichten als Beek het gestolen bedrag terug zou betalen. Tot op de laatste cent!
De geschrokken Beek kwam die afspraak na. Markus brak zijn belofte.
En dat had grote gevolgen, zowel voor de betrokkenen als voor de Nederlandse rechtspraak. Ruim een eeuw na dato wordt de historische uitspraak in deze zaak nog dagelijks toegepast op strafzittingen: variërend van een naïeve fietsheling tot een dodelijk verkeersongeluk, zoals die beschreven worden in dit boek. De strafzaak tegen Beek schiep, zoals dat heet, vaste jurisprudentie. Dusdanig dat juristen van een rechtsmonument spreken. En dat heeft niet alleen met die 135 verduisterde guldens te maken.
Wat was er dan nog meer aan de hand?
Toen de burgemeester van Hoorn door zijn trouwe functionaris Willem Markus getipt werd, was deze laaiend. Nee, toch niet weer die Beek!? De 62-jarige Beek was immers al eerder ontslagen voor zo’n vergrijp, maar kreeg een tweede kans toen een ambtenaar in die functie overleed. Nu was het genoeg geweest! Johannes Beek hoorde niet in overheidsdienst, hij was gewoon een ordinaire dief. Op vrijdag 17 mei 1907 werd hij wéér op staande voet de laan uitgestuurd, tot schande van zijn vrouw en kind.
Zoete wraak
Er volgden drie jaren en vier maanden in armoede. Johannes Beek had niet alleen het gestolen belastinggeld moeten terugbetalen, hij moest het sinds zijn ontslag ook zonder vast inkomen doen. De hele stad wist nu wat hij gedaan had en hoezeer hij de bejaarde marktmeester Willem Markus haatte. Een man van hoog aanzien, die met zijn vrouw op Grote Oost 75 woonde. Een statig pakhuis met een imposante trapgevel uit 1602, pal tegenover de Oosterkerk, uit de tijd van Hoorn als VOC-kwartier.
Na drie jaren, vier maanden en vijftien dagen wrok, nam Johannes Beek wraak. Zoete wraak, in de meest letterlijke betekenis des woords. Wraak waarvoor de gemeentebode niet de bak in wilde draaien en die moest leiden tot een pijnlijke dood van degene die hem bij de burgemeester verraden had. Beek vatte het plan op om de marktmeester zwaar te vergiftigen met een taart voor zijn 84ste verjaardag.
Om een dwaalspoor op te zetten, liet hij een zwager rattenkruid (het dodelijke arsenicum) halen. Beek reisde met de trein naar Haarlem om daar een dubbellaags taart te kopen. Dat kostte hem één gulden. In de binnentuin van een café strooide hij het rattenkruid tussen de eerste en tweede laag. Vervolgens reisde hij door naar Amsterdam om de taart bij bezorgdienst Van Gend & Loos af te geven. Met een briefje erbij, waarin de marktmeester gefeliciteerd werd. “Eet u dit maar lekker op en laat het niet oubakken worden. Een oud kermisreiziger.” De rechtshandige Beek schreef dit expres met links.
Taart eet je niet alleen
Terwijl Beek terugreisde naar Hoorn, zo zou hij later verklaren, realiseerde hij zich pas dat ook anderen ervan konden eten. Taart is er immers om te delen. Zijn advocaat probeerde die eerlijke, maar juridisch onhandige opmerking te neutraliseren door te stellen dat zijn cliënt in de veronderstelling verkeerde dat ‘de egoïst’ Markus de taart in zijn eentje weg zou happen. Het liep anders. Het 14-jarige dienstmeisje Grietje Appelman nam de taart op 29 september 1910 aan. Hoewel Willem Markus de taart aansneed, had hij geen trek. Grietje en zijn vrouw Maria Markus-Musman wel. Zij smulden ervan, maar werden in de uren daarna doodziek. Ze moesten overgeven en kregen diarree.
De daaropvolgende nacht overleed Maria Markus-Musman (86). Grietje was vitaler en had beter ontbeten, maar leek uiteindelijk ook te bezwijken. De artsen hadden haar al opgegeven. De laatste sacramenten werden toegediend. Familie en vrienden namen afscheid. Wonderwel knapte ze toch op.
“Twee brave oudjes op zo’n wrede wijze van elkaar gescheiden”, schreef een krant, toen duidelijk werd dat de taart bewust vergiftigd was en dat dit dus niets minder dan een moordaanslag was. De Hoornse Taartmoord bereikte krantenlezers in het hele land. In de stad zelf waren de inwoners zeer geschokt. Dat iemand je zoiets kan aandoen, de ijzige dood verpakt in een zoet geschenk, hoe wreed!
Woedende menigte
Die rare snuiter van een Johannes Beek moet dit gedaan hadden, vermoedde menigeen. Ondanks het uitgekiende dwaalspoor en gebrek aan direct bewijs, besloot de politie de ontslagen gemeentebode te verhoren. En toen brak Beek. Ja, hij had dit gedaan, maar het was helemaal niet de bedoeling om ‘de vrouw van’ iets aan te doen, laat staan het lieve dienstmeisje. Het was Willem Markus die dood moest!
Willem Markus ging kapot van verdriet, maar had geen gram arsenicum binnengekregen. Dus hoezo ‘taartmoord’, argumenteerde Beeks advocaat. Weliswaar was de echtgenote gestorven, maar dat was niet met opzet en al helemaal niet volgens plan. Er kon dus onmogelijk sprake zijn van moord op de vrouw. Hoogstens dood door schuld, daar wilde de advocaat namens Beek nog wel voor tekenen.
Moord, moord, moord! Wat de Horinezen betreft kon daar geen misverstand over bestaan. Er was een vrouw dood, omdat Beek een giftaart op haar adres liet bezorgen. Toen hij van het arrestantencomplex werd overgebracht naar het Huis van Bewaring, moest de politie hem de woedende menigte van het lijf houden. Het volk zou nog lang woedend blijven, ook na het vonnis van de rechtbank te Alkmaar. Waar de officier van justitie levenslang eiste voor moord op de vrouw en poging tot moord op het dienstmeisje, daar besloot de rechter anders. Beeks motief beperkte zich tot het vermoorden van de man. Geen opzet en voorbedachten rade in relatie tot Maria’s dood dus. Hij werd vrijgesproken van moord op de vrouw én vrijgesproken van poging tot moord op Grietje. Wel wordt hij veroordeeld voor doodslag op Maria en poging tot moord op marktmeester Willem Markus. Het vonnis: vijftien jaar cel.
Hij wilde en hij wist
Tot zover de verouderde rechtspraktijk. Wat er vervolgens in hoger beroep werd besloten, bepaalt de rechtspraktijk van vandaag – en dus ook de strafzaken die in dit boek behandeld worden. Volgens het Amsterdamse gerechtshof had Beek de dood van Maria wel degelijk gewild. Hij wist dat het eten van de taart dodelijk zou zijn en had nog voor de bezorging ervan bedacht dat het mogelijk zou zijn dat zij ook van de taart zou eten. Ondanks dat besef vooraf had Beek niks ondernomen om te voorkomen dat zij er ook daadwerkelijk van zou eten. Niks geen dood door schuld dus, en ook geen doodslag, maar gewoon moord! Opzettelijk, met voorbedachten rade, had Beek een situatie geschapen waarin Maria zou komen te overlijden. Willens en wetens. Daar kwam nog bij: poging tot moord op Willem Markus.
Het vonnis van de arrondissementsrechtbank werd zodoende vernietigd en de Hoge Raad, de hoogste rechter, zou de uitspraak van het Hof later bekrachtigen in het historische Hoornse Taart-arrest van 19 juni 1911. De vorm van opzet die hier bewezen werd geacht, heet sindsdien ‘voorwaardelijk opzet’. Vooral in verkeerszaken toegepast. Situaties waarin chauffeurs ‘willens en wetens’ roekeloos reden, of aangeschoten achter het stuur kropen, maar niet doelbewust een bepaald iemand wilden aanrijden.
Een nieuwe rechtsregel
Cruciaal in het monumentale arrest Hoornse Taart is deze passage: “Een afzonderlijk voorafgaand plan om juist die vrouw te dooden is onder deze omstandigheden niet vereischt om ook ten haren opzichte te kunnen aannemen voorbedachten rade. Waar alzoo beklaagde ter uitvoering van zijn voornemen om een bepaald persoon met voorbedachten rade van het leven te beroven, een middel kiest, waarvan hij weet, dat het tevens den dood van anderen kan veroorzaken, is indien het middel doel heeft getroffen, hij ook ten aanzien van die andere personen, die gedood zijn, aan moord schuldig.”
Hieruit werd de rechtsregel ‘voorwaardelijk opzet’ geboren. Sindsdien voortdurend bron van discussie in de rechtszaal. Je kunt er bijvoorbeeld over twisten of een gemeen harde klap op iemands slaap het voltooide delict zware mishandeling is of poging tot doodslag. Dat maakt heel wat uit in de strafmaat. Er zijn tegenwoordig bondiger formuleringen. ‘Voorwaardelijk opzet’ betekent dat een dader bewust de aanmerkelijke kans aanvaardt dat zijn handelen (of nalaten) een bepaald gevolg zou hebben. Die kans wordt dan op de koop toegenomen. De rechter toetst of diegene zich bewust was van die kans. Dit is van belang bij delicten waarvoor opzet vereist is om tot strafrechtelijke aansprakelijkheid te komen, maar waarbij niet bewezen kan worden dat de dader een expliciet doel voor ogen had.